“Bedoeling is dat we met de resultaten van het onderzoek ouders van genderkinderen kunnen ondersteunen”, zegt Eva-Marijn Stegemann. Ze vertelt over haar promotieonderzoek aan de Open Universiteit.

“Ik heb drie kinderen”, vertelt Eva-Marijn Stegemann (40). “De middelste is een genderkind, nu negen jaar oud. Hij is wel de reden waarom ik betrokken ben geraakt op dit terrein.”

Dat begon een jaar of vijf geleden. Stegemann was na een hbo-opleiding psychologie bezig met een vervolgstudie psychologie op de Open Universiteit (OU). Toen haar zoon uiting gaf aan gendertwijfels, waren er een paar opties voor onderwerpen waarop ze kon afstuderen. “Toevallig kon ik kiezen voor het thema van naasten van transgenders.”

PsyTrans

Ze is nu bezig met afronding van een aanvullende GZ-opleiding, een tweejarige opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog waar klanten vanuit de basisverzekering terecht kunnen. Ze heeft een psychologenpraktijk in Apeldoorn, PsyTrans, gespecialiseerd in genderdysforie. PsyTrans werkt samen met het genderteam van De Vaart in Assen. Stegemann doet daarnaast promotieonderzoek bij de Open Universiteit naar ouders van genderkinderen.

“Er zijn nu zo’n veertig mensen”, zegt ze over PsyTrans, haar praktijk. “Het groeit. Voor intakes is de wachttijd een week of vijf, zes en voor de start van begeleiding ongeveer drie maanden. Dat is relatief kort.” Normaal worden mensen doorverwezen door een huisarts en na intake (in Assen) kunnen ze als hun hulpvraag dat toelaat, kiezen voor een locatie, bijvoorbeeld Apeldoorn. “Er zijn mensen bij die nog heel erg zoeken, maar ook mensen die al tijden in het andere geslacht leven.”

“Als mensen twijfelen, speelt angst een grote rol”, vertelt ze. “En vaak merk je als die angst verdwijnt, als bij wijze van spreken de deksel van het potje gaat, dat mensen voortvarend stappen gaan zetten. Naar transitie of naar een tussenvorm, want er zijn ook mensen die niet kunnen kiezen, die niet bij m passen en evenmin bij v. Dat kan lastig zijn, want wat betekent dat voor je expressie, hoe ga je ermee om en hoe reageer je op reacties of vragen van mensen die jou niet kunnen plaatsen? Voel je je sterk genoeg om je te tonen zoals je bent? Al met al heb ik wel het idee dat het wat losser wordt – gender is flexibeler en mensen kijken er anders naar – en dat er daardoor meer ruimte is om uiting te geven aan non-binaire expressie.”

Dubbelzinnig verlies

Het onderzoek bij de OU zit nog in de beginfase. “We willen nu ouders van genderkinderen interviewen. Waar lopen ze tegenaan?” Het past binnen het transgenderonderzoek van de OU. Universitair docent Mark Hommes en de professoren Arjan Bos en Jacques van Lankveld begeleiden er nu twee promotieonderzoeken. In een ervan wordt bij mensen die in transitie gaan onder meer de invloed van sociale steun onderzocht.

Stegemann gaat in haar onderzoek onder ouders van genderkinderen verder op het thema van dubbelzinnig verlies, een thema dat al in een eerder onderzoek onder partners opkwam. Want een transitie betekent voor partners of ouders ook dat je iemand verliest, hoewel je daarvoor wel weer een ander terugkrijgt. Een dubbel gevoel. ‘Het psychologisch verlies van een kind, terwijl het kind fysiek nog aanwezig is.’ “Je kunt je verdrietig voelen over het verlies (je afvragen: verlies ik mijn zoon/dochter of verandert mijn kind) en misschien ook over de operatie op een gezond lichaam. En verder is er voor ouders de vraag hoe je omgaat met de omgeving. En wat is het dat de een het beter lijkt te accepteren dan de ander?”

“We zijn ook benieuwd wat er voor persoonlijkheidsverschillen zijn tussen ouders die het ontkennen en ouders die het accepteren. Of het uit geloofsovertuiging is bijvoorbeeld of vanwege de sociale omgeving. En hoe je hen kunt helpen bepaalde eigenschappen te ontwikkelen.” Ouders wordt soms ook een schuldcomplex aangepraat, zegt ze. “Alsof er iets is wat ze niet goed hebben gedaan.”

Gevoel is het kompas

Doel van het onderzoek is uiteindelijk een interventie ontwikkelen die bij verschillende instellingen, zoals GGZ, kan worden ingezet om de ouders van genderkinderen te ondersteunen.

Er zijn wel mogelijkheden voor ouders om ondersteuning te vragen, denkt Stegemann, bijvoorbeeld de GO-groep van Transvisie (GO staat voor genderkind en ouders). “Maar het is vaak toch een bepaalde groep die daar komt. De meeste ouders kijken eens op internet. Ze moeten vaak zelf het wiel weer uitvinden. Het lijkt me dan goed dat er een interventie is, bijvoorbeeld een training of iets, waar ouders iets aan hebben.”

Zelf wist ze ook niet wat er aan de hand was toen het begon te spelen, want “waar ligt de grens tussen jongensachtig gedrag en genderdysforie? Je bent bang om keuzes te maken of meteen al een kant te kiezen. We trokken pas aan de bel toen het echt niet goed ging. En via de huisarts – die nogal tegenstribbelde: is er wel echt iets aan de hand? – kregen we een verwijzing naar het VU. Het advies was om je maar heel genderneutraal op te stellen, maar daar werd hij heel ongelukkig van.”

“Ik zeg altijd: het gevoel is het kompas. Als je ziet waar je kind blij van wordt, in een jurkje naar school bijvoorbeeld, waarom dan niet? Het zijn meestal niet de kinderen, maar de ouders die daar moeilijk over doen. Kijk naar je kind. En wat ik ook zeg: zet jezelf niet vast als je kind zoekende is. Zeg niet meteen: mijn kind is trans. Laat ze de ruimte om zich te voelen of te worden wie ze zijn. Ja, beter genderkinderen dan transkinderen, want in het tweede geval heb je de keuze al gemaakt.”

“Wat dan het beste is voor genderkinderen zelf?” vraagt Stegemann. “Het is fijn als je ouders je de ruimte laten en steunen in je zoektocht, want sociale steun is echt megabelangrijk. Misschien wel het belangrijkste. Ik denk dat daar winst te behalen is.”

Tekst en fotografie: Ton van den Born